Kastelen in Noordoost-Nederland: de overblijfselen, geschiedenis en het landschap tussen 1050-1425
Kunstencentrum ICO, Zuidhaege 2 te Assen.
In het kader van de rijkskerkenpolitiek van de Duitse keizer verwierf de bisschop van Utrecht in de volle Middeleeuwen veel land. Dit bezit groeide uit in de Late middeleeuwen tot het Sticht: het territorium van de bisschop van Utrecht waar hij zowel geestelijk als wereldlijk de macht had. Het Sticht was opgesplitst in twee delen, het Nedersticht (provincie Utrecht) en het Oversticht (provincies Drenthe, Overijssel en het voormalig Gorecht). Om zijn landsheerlijk gezag te effectueren stelde de bisschop ministerialen (onvrije bisschoppelijke ambtenaren) aan en bouwde verschillende bisschoppelijke kastelen als steunpunten. In de dertiende eeuw wist de ministerialiteit zich echter te vermengen met de ridderstand en een steeds meer onafhankelijke positie in te nemen ten opzichte van de landsheer. Een residentie in de vorm van een kasteel, zowel als statussymbool als bescherming, was daarbij een veelvoorkomend verschijnsel. De verworven autonomie van de ridderstand leidde echter tot grote frustratie van de steeds machtiger wordende steden. In samenwerking met de prinsbisschop beperkten zij de macht van de ridderstand in de veertiende eeuw door middel van veldslagen en de bouw van kastelen en landweren.
Het kasteel speelde in de periode 1050-1425 een belangrijke rol in Noordoost-Nederland. Kastelen werden gebouwd door verschillende partijen, konden verschillende functies hebben en werden aangelegd in diverse landschapstypes. In de lezing wordt de ontwikkeling van de Overstichtse kastelenbouw geschetst en in een breder landschappelijk en historisch kader geplaatst. De nadruk ligt op Drenthe en het Gorecht.