Een zwakke wil: een moreel probleem
Schimmelpennick Huys
Oosterstraat 53, 9711 NR Groningen
Hoe is het te verklaren dat iemand tegen zijn eigen oordeel in handelt en tegelijkertijd dit eigen oordeel helder voor ogen heeft? Een paradox?
Filosofen verwijzen met de term 'wilszwakte' naar een fenomeen dat ruwweg kan worden omschreven als 'handelen tegen beter weten in'. Op een suikervrij dieet zijn, maar zwichten voor een chocoladereep, het moreel goed vinden om CO2 neutraler te leven, maar toch de verwarming lekker hoog zetten of telkens maar niet dat ene klusje doen waarvan je vindt dat het nu toch echt gedaan moet worden. Het gevolg is vaak een ongemakkelijk gevoel, schaamte of zelfs zelfverachting. Hoe herkenbaar wilszwakte ook is, wanneer we erover nadenken lijkt het een paradoxaal fenomeen te zijn. Hoe is het immers mogelijk dat iemand oordeelt dat een bepaalde handeling de beste is, meent vrij te zijn om zo te handelen en dus niet uit dwang of verslaving handelt, maar desondanks niet doet wat hij vindt dat hij moet doen?
In de filosofie heeft wilszwakte twee problemen opgeroepen: een morele en een logische puzzel. In de hedendaagse literatuur staat de logische puzzel centraal. Filosofen proberen binnen een theorie over menselijk handelen te verklaren hoe wilszwakte mogelijk is in haar meest paradoxale vorm: een handeling waarbij iemand tegen zijn eigen oordeel in handelt en dit eigen oordeel tegelijkertijd helder voor ogen heeft.
Filosofen van de Griekse Oudheid tot en met de Renaissance behandelden juist vooral het morele probleem. Zij focussen op de bedreiging die wilszwakte vormt voor het vervullen van morele doelen en idealen, zoals deugdzaamheid of zondeloos leven. Het is frappant dat in de hedendaagse filosofie wilszwakte nauwelijks meer als specifiek moreel probleem behandeld wordt. Toch lijkt het de moeite waard de historische focus op wilszwakte te rehabiliteren. Om te zien waarom dit zo is, gaan we terug naar de Griekse filosoof Aristoteles. Hij zette de toon voor het historische debat over wilszwakte. Waarom is volgens Aristoteles wilszwakte nu precies een bedreiging voor het behalen van onze morele doelen? En wat kunnen wij van Aristoteles' benadering leren?